In de beslotenheid van een auto wordt vaak veel verteld. Zo ook tussen zoon Luca (Bjarne Devolder) en zijn moeder (Clara van den Broek). Tussen de ronduit openhartige maar bikkelharde openingsscène en de haast foetale houding van zoonlief op het eind met rood dekentje om zich heen, wanneer hij zich tegen zijn moeder aanschurkt, krijgen we inkijk in twee mensenlevens die haast diagonaal en lijnrecht  tegenover elkaar staan. En dat in goed een uur tijd.

Hoe hij op judokamp vertrok. Moest vertrekken van zijn moeder. Van daaruit vertelt Luca zijn story. Hoe de eerste verliefdheid op een jongen hem totaal overvleugelde en smaakte naar zoete honing. Heerlijk naast elkaar liggen als opperste genot. Onbevangen. Ongeremd.  Mooier bestaat niet, bestond niet. De relatie met Myoshi raakt uit. Zijn moeder zag dit niet,  verwijt Luca haar. Ze aanhoort het. Is zuinig met weerwoord. Spreekt met blik, ogen en lichaam.

Luca wordt wat later thuis uitgenodigd bij Nick, zijn jeugdtrainer. Hij vindt er schijnbaar een luisterend oor,  begrip. De sfeer slaat er totaal om wanneer Luca hortend en stotend in niet mis te verstane bewoordingen (haast gênant gedetailleerd) vertelt over zijn verkrachting door zijn coach. Hij braakt en kotst woorden in de nek van zijn moeder, voelt de brandende pijn opnieuw.  Vaart en vliegt heftig uit tegen haar. ‘’Waar was je toen? Je was er niet! je was er nooit!’’, snauwt hij haar toe. ‘’En ga je nu ook weer niets zeggen’’, gaat het snoeihard verder.

Luca springt uit de wagen en klapt de autodeur brutaal dicht. Zijn moeder rent hem na. Plots wordt de woordenstrijd fysiek voel-, tast- en zichtbaar. Deze scène komt met het besef van corona dubbel zo hard binnen. Begrippen als intrafamiliaal geweld en hoogoplopende ruzies flitsen voorbij. ‘’Gij wou mij weg. Dat is wat moeders doen: hun kinderen wegsturen’’, brult Luca zijn moeder toe.

De storm gaat even liggen. De moeder doet nu, schijnbaar uit het niets, haar verhaal. Hoe zij uit een zwijgende dorpscultuur kwam. Waar iedereen alles van elkaar wist, met de tanden op elkaar. Hoe zij jong ‘ontmaagd’ werd. Hoe zij zich sedertdien in een stilzwijgen hulde. Zwijgen als opperste staat van begrip. Zwijgen als diplomatie. Zwijgen als ultieme aanvaarding. Even komt ook haar aan kanker overleden man in beeld. Slechts even. Maar ook dat Luca haar voorloog. Waar hij effectief was al die tijd. Nooit op de plek die hij aangaf.

De moeder neemt in haar zacht betoog Luca terug mee naar zijn kindertijd. Hoe zij aan de bedrand altijd weer opnieuw, toeval of niet, ‘’Zeg Roodkapje waar ga je heen?’’, moest zingen. De beste tijd van hun leven. Ook hier ontaardt het gesprek. Verwijten slingeren andermaal heen en weer. En zo gaat dat maar door. En toch...

Dit heftig spel van afstoten en aantrekken is dan weer ongemeen hard, dan weer zacht en teder. Tussen elkaar ongenadig afmaken met woorden, hoor je angst om elkaar te verliezen. Hard tegen zacht. Ze kruipen dicht tegen elkaar aan. De moeder wikkelt Luca in een rode cape. ‘’Ge zijt precies een prins met die rode cape’’, zegt ze fier en bemoedigend. 

‘Today, I kill you’ is een mooi opgebouwde voorstelling, vol symboliek, met twee sterke spelers. De jeugdige speldrift van Bjarne tegen het métier en de présence van Clara. Die verhouding klopt. Zij konden zoon en moeder zijn. Dat voel je.

De monoloog aan het begin van Luca loopt over in het wederwoord van de moeder. Onbegrip maakt stilaan plaats voor meer geluister. Vanuit disharmonie naar meer balans. De bijzonder fraaie en wat uitgewaaide locatie in Wetteren (een grote vervallen serre...), de aparte stoelen op anderhalve meter en het gebruik van individuele koptelefoons zorgen voor grote afstand en laten je als kijker wat verweesd en alleen achter. Het kleine zinnetje ‘’Zullen we eens gaan wandelen’’, schijnbaar achteloos uitgesproken tussen moeder en zoon, klonk nooit symbolischer...